Uit Leeuwarder Courant van maandag 7 juli 1986
“De setters yn hyt kraanwatter dat skilt al aardich”
”DONG is bûsjild”, doceert Roelof van Dekken. Maar er is natuurlijk verschil. Hij zelf prefereert paardevijgen. Achter in zijn groentetuin ligt een forse bult met wat modder afgedekt te verjaren. Belegen stront is beter dan jonge, dat weet elke tuinier. “Hinnedong is ek poerbêst, mar jo krije gauwer ongemak”. De mest van kippen bevat namelijk veel bacteriën en die willen later de groente nog wel eens aantasten.
Roelof van Dekken is erg klein van stuk, hij verkeert in zijn 91ste levensjaar en was tot de AOW-gerechtigde leeftijd timmerman van beroep. Hij houdt zich nu nog uitsluitend met de groenteteelt bezig, meer uit liefhebberij dan uit gewin. De tuin ligt achter de woning aan de Houtwál in Bakkeveen en grenst aan het vakantiecentrum ’t Hout, door Roelof van Dekken “ de bosk” genoemd. Daar gaat ook zijn groente naar toe, “de bosk yn”. Er loopt een wandelpad tussen tuin en bos en daar komen de klanten vandaan.
De nering wordt er niet beter op, verklaart Roelof van Dekken. De mensen worden zuinig en kopen minder. Misschien is er ook wel gemakzucht bij. Het valt hem op, dat er in de winkel nogal wat blikgroente wordt aangeschaft. Dat een part van zijn prachtige kroppen sla blijft staan – de sinne nimt se mei, hetgeen betekent dat ze deze zomer nogal gauw doorschieten – deert hem niet. Als het te gek wordt, houd hij desnoods gratis uitdeling. Bovendien nemen de kinderen nogal wat mee.
Van Dekken heeft een erg grote tuin, hij weet zelf niet hoeveel vierkante meters hij beheert, maar het zijn er al gauw een duizend. Het valt op, dat er geen plukje onkruid is te vinden. Is het niet wat te veel werk voor een man op zijn leeftijd, het onderhoud van zo’n grote lap? De 90-jarige zegt er geen enkele moeite mee te hebben en wandelt al weer verder. De sjalotten staan er prachtig voor en geen wormpje heeft het fleurige gewas aangetast. ”It skilt al aardich as jo de setters earst trije oeren yn hyt kraanwetter lizze, dat deadet it ûnemak. En as ik se set, knyp ik earst de kop der ût, krekt yn it libben. En hjir ha ‘k beantsjes, witkiem en dy ha ‘k leaver as giele wâldbeantsjes. Mar it binne eins sopbeantsjes. Ik ha fierderop ek noch brune wagenaar, dat is een sterke bean. Jo kinne him as tusearte ite, mar ek hurd wurde litte. De gewoane tusearte wolle fan ’t jier net, dy ha te folie kjeld hân. Ik ha se 13 maaie boud en dan mat it oars wol kinne”.
Halverwege de tuin staat een groot bed snijsla, die nogal rood gekleurd is, alsof de plant geleden heeft onder de voorjaarskou. “Amerikaanse roodrand, ik bou it al fyftich jier en it is sachter as de kropsla. Mar de minsken wolle der net oan”. Het blad voelt inderdaad fluwelig aan en de smaak is uitstekend. De tuinbonen hebben al vrucht gezet. Het valt op, dat de toppen van de plant geen luis bevatten, terwijl de kopbladeren niet verwijderd zijn. “Dizzen krije gjin lús, sjoch mar, ik ha der knoflook tusken boud. Ik ha ek altiten knoflook tusken de woartels, dan komt der gjin fretterij yn.” De aardappels staan in volle bloei. “Ik wit de soarte net krekt mear, it is in kameraat fan de Doré. Se binne Iet fan ’t jier”. Door het koude voorjaar konden de poters niet eerder de grond in. Het gevolg is, dat Roelof van Dekken op de langste dag geen aardappelen uit eigen tuin heeft gegeten. En dat is nog nooit eerder gebeurd.
Reacties